Waarom Evidence based beleggen beter is dan actief beleggen

dec 12, 2022

Het was in augustus 2005 dat wij – als eerste Nederlandse beleggingsonderneming – indexfondsen adviseerden aan onze cliënten. Sinds onze oprichting hebben we ons laten leiden door bewijs, vandaar ook onze huidige naam; EBI Capital. EBI staat voor Evidence Based Investing. Destijds in 2005 waren indexfondsen onder veel Nederlandse beleggers een onbekend beleggingsinstrument. 

Heden ter dage spelen indexfondsen een prominente rol op de wereldwijde financiële markten. Onderstaande figuur illustreert de groei van fondsen die de S&P 500® volgen, de meest prominente index in de grootste aandelenmarkt ter wereld, maar deze trend is niet beperkt gebleven tot de VS maar heeft zich wereldwijd ontwikkeld.

De groei van ‘passief’ beleggen is te danken aan het onvermogen van actieve beheerders om, gemiddeld, beter te presteren dan passieve benchmarks. Dit is geen nieuwe ontwikkeling – het werd 90 jaar geleden al voor het eerst gemeld. De opkomst van ‘passief’ beheer is het gevolg van tekortkomingen in actieve prestaties.

Deze tekortkomingen kunnen worden toegeschreven aan drie factoren:

  • De professionalisering van de beleggingsindustrie;

  • Kosten;

  • De scheefheid van de spreiding van aandelenrendementen.

Aangezien elk van deze factoren waarschijnlijk zal blijven bestaan, zal het voordeel van ‘passief’ ten opzichte van actief beheer waarschijnlijk ook blijven bestaan.

Wat is passief beleggen?

In dit artikel komt de term passief beleggen geregeld voor. Helaas is passief beleggen een ongelukkige term. Graag verwijzen we naar dit artikel dat we eerder schreven over de verschillen tussen passief en actief beleggen.

Definitie van passief beleggen: Een systematische, gedisciplineerde, periodiek herbalancerende, onderhoudsarme en transparante beleggingsstrategie die tegen zeer lage kosten wordt uitgevoerd.

Er zijn twee beleggingsfilosofieën die vallen onder passief beleggen. Dit zijn indexbeleggen en evidence-based beleggen. Voor de verschillen tussen beide verwijzen wij graag naar deze pagina.

Enkele belangrijke opmerkingen

Tot het begin van de jaren zeventig bestonden er geen indexfondsen; alle beleggingen werden actief beheerd. De daaropvolgende verschuiving van actief naar passief beheer moet zeker gelden als een van de belangrijkste ontwikkelingen in de moderne financiële geschiedenis. Wij leggen je graag uit waarom deze verandering heeft plaatsgevonden; het antwoord, naar onze mening, ligt in ‘evidence‘.

Het ‘evidence’ bestaat uit waarnemingen waarin gemeten wordt in hoeverre actieve beheerders in staat zijn een beter rendement te behalen dan het rendement van een passieve benchmark. De vroegste studie naar de prestaties van actief beheer die wij kennen, dateert van 1932. Alfred Cowles onderzocht de aandelen van zowel financiële diensten als brandverzekeringsmaatschappijen (wat we tegenwoordig schadeverzekeraars zouden noemen). Beide groepen voorspellers presteerden slechter dan de markt gedurende de periode die Cowles onderzocht. Cowles toonde aan dat op basis van statistische tests beleggingsexperts nauwelijks vaardigheid vertoonden en dat goede prestaties het gevolg waren van toeval.

“A review of these tests,” he concluded, “indicates that the most successful records are little, if any, better than what might be expected to result from pure chance.”

ALFRED COWLES III

 

Veertig jaar later, in de jaren 1970, waren de financiële markten sterk gegroeid, omdat professionals, in plaats van de kleine beleggers uit Cowles’ tijd, het vermogensbeheer en de handel domineerden. De groei van professioneel beleggingsbeheer leidde tot de oprichting van ondernemingen die zich richten op het meten van de prestaties van beleggers. Hun oordeel, halverwege het decennium, was onheilspellend:

 

“Onaangename gegevens stromen uit de computers van Becker Securities en Merrill Lynch. Keer op keer vertellen deze feiten en cijfers ons dat beleggingsbeheerders niet presteren. Niet alleen slagen zij er niet in om positieve absolute rendementen te produceren, maar ze slagen er ook niet in positieve relatieve rendementen te produceren. In tegenstelling tot hun vaak uitgesproken doel om de marktgemiddelden te overtreffen, verslaan beleggingsbeheerders de markt niet. De markt verslaat hen!”

Het logische gevolg van deze conclusies was dat sommige academici en toekomstgerichte professionals begonnen te pleiten voor de oprichting van een nieuw soort beleggingsvehikel. Aangezien actieve beheerders doorgaans niet in staat waren de markt te verslaan, waarom dan niet de markt kopen? Een dergelijk instrument – een indexfonds – zou aandelen kopen, niet omdat een manager dacht dat ze een bovengemiddeld prestatiepotentieel hadden, maar gewoon omdat ze er waren.

“Wat we nodig hebben is een beleggingsfonds zonder belasting, met minimale beheerskosten, dat gewoon de honderden aandelen koopt die de brede beursgemiddelden vormen en niet van effect naar effect handelt in een poging de winnaars te pakken.” Nobelprijswinnaar Paul Samuelson

Nobelprijswinnaar Paul Samuelson stelde in 1974 voor dat “sommige grote stichtingen een interne portefeuille zouden moeten aanleggen die de S&P 500 Index volgt – al was het maar om een naïef model op te stellen waaraan hun interne medewerkers hun bekwaamheid kunnen afmeten”. Samuelson’s evaluatie van actief beheer was scherpzinnig: “de meeste fondsbeheerders zouden uit het bedrijfsleven moeten stappen, loodgieter worden, Griekse les geven of helpen het jaarlijkse BNP te produceren door als bedrijfsleider op te treden.”

Samuelson’s wens voor een S&P 500 indexfonds werd vervuld, sneller dan hij had verwacht, toen indexfondsen in de jaren zeventig beschikbaar kwamen, zelfs voor particuliere beleggers. Hoewel veel dingen in de tussenliggende 50 jaar zijn veranderd, zijn de prestatiegegevens die Ellis, Malkiel, en Samuelson inspireerden opmerkelijk robuust.

De SPIVA®-rapporten van S&P dow Jones Indices hebben de prestaties van Amerikaanse managers sinds 2001 gedocumenteerd (met kortere geschiedenissen voor andere markten), en de resultaten zijn bijna uniform ontmoedigend voor de voorstanders van actief beheer. Onderstaande figuur illustreert de meest recente update.

De meeste actief beheerde fondsen presteerden minder goed dan de benchmarks die passen bij hun beleggingsstijl. Dit is niet ongebruikelijk – in de geschiedenis van de SPIVA-database komt underperformance zelfs veel vaker voor dan niet. Bovendien ziet actief beheer er nog slechter uit bij een langere beleggingsperiode. Dit strookt met de opvatting dat de werkelijke kansen op outperformance minder dan gelijk zijn. Ga maar na: als de kans op outperformance groter is dan 50%, zouden we verwachten dat er over korte perioden schommelingen boven en onder de 50% zijn, maar op termijn zouden we meer outperformers dan underperformers verwachten. In feite zien we het tegenovergestelde. Dit effect is vergelijkbaar met het roulettewiel in een casino. Een gelukkige speler kan bij een klein aantal draaien winnen, maar bij veel draaien is het voordeel van het huis onoverkomelijk. De gegevens suggereren dat een actieve fondsbeheerder als een roulettespeler is: hij heeft een kleine kans om op korte termijn te winnen, maar een overweldigende kans om op lange termijn te verliezen.

Bovendien is het opmerkelijk dat actieve fondsbeheerders die beleggen in aandelen van kleine ondernemingen en middelgrote ondernemingen (het midcap en smallcap segment) net zoveel moeite hebben om een relevante benchmark te verslaan als een actieve fondsbeheerder die belegt in aandelen van grote ondernemingen (largecap segment). Dit is geen intuïtieve conclusie, omdat vaak wordt betoogd dat beleggers grote, goed onderzochte, relatief “efficiënte” aandelen zouden moeten indexeren en actieve fondsbeheerders juist moeten gebruiken in de minder goed gedekte mid- en small-cap arena’s. Op het eerste gezicht lijkt dit plausibel, en het is zeker waar dat de onderzoeksdekking overhelt naar grotere bedrijven. De schaarste aan onderzoeksdekking impliceert echter alleen dat de kans op verkeerde waardering groter is bij kleinere bedrijven. Er is geen reden om aan te nemen dat de waarschijnlijkheid van onderwaardering groter is, en het is de veronderstelling van onderwaardering die cruciaal is voor het argument voor actief beheer van kleinere aandelen.

Wij zouden zelfs kunnen stellen dat overwaardering minstens even waarschijnlijk is als onderwaardering bij aandelen van kleinere ondernemingen. Een fondsbeheerder die denkt dat hij onderwaardering ziet, kan daar gemakkelijk van profiteren door het ondergewaardeerde aandeel te kopen. Een fondsbeheerder die overwaardering denkt te zien, kan zijn positie tot nul verkopen. Daarna wordt het een stuk lastiger, tenzij hij aandelen wil lenen om te shorten. Aandelen van kleinere ondernemingen zijn echter vaak moeilijk (of duur) te lenen. Dit betekent dat overwaardering van kleine aandelen waarschijnlijk hardnekkiger is dan onderwaardering; het is gewoon moeilijker om er vanaf te komen.

Actieve fondsbeheerders beweren soms dat zelfs als zij er niet in slagen beter te presteren dan indices, zij hun cliënten toch voordeel opleveren door de volatiliteit van hun portefeuille te beheren en daardoor het voor risico gecorrigeerde rendement te verbeteren. In het algemeen is deze belofte onjuist – de meeste actief beheerde beleggingsfondsen zijn juist volatieler dan de benchmarks waarmee zij worden vergeleken.

SPIVA-gegevens over voor risico gecorrigeerde prestaties toont dit ondubbelzinnig aan, zoals blijkt uit onderstaande figuur.

De SPIVA-databank richt zich op beleggingsfondsen, exclusief vergoedingen, en critici beweren soms dat de ondermaatse prestaties van fondsbeheerders volledig te wijten zijn aan de hoogte van de vergoedingen. Het is ook eerlijk om op te merken dat institutionele beleggers aanzienlijke onderhandelingsmacht hebben, wat resulteert in lagere vergoedingen en mogelijk betere resultaten dan beleggers in beleggingsfondsen realiseren. Deze bezwaren zijn juist, maar niet doorslaggevend. Zelfs als we de vergoedingen helemaal buiten beschouwing laten, laat onderstaande figuur zien dat de meeste actief beheerde beleggingsfondsen nog steeds ondermaats presteren.

Als de meeste actief beheerde beleggingsfondsen ondermaats presteren, is het theoretisch toch mogelijk dat sommige managers consequent boven het gemiddelde presteren. Ondanks zijn cynisme geeft Samuelson dat ook toe.
Wanneer een actief beheerd beleggingsfonds zijn benchmark verslaat, hoe kun je dan weten of dit het gevolg is van echte vaardigheid of van louter geluk? Eén antwoord is dat echte vaardigheid waarschijnlijk blijft bestaan, terwijl geluk willekeurig is en snel verdwijnt. Daarom is de consistentie van de outperformance van een fonds een belangrijke maatstaf voor actief beheer. Met de SPIVA-gegevens kunnen wij deze mogelijkheid op een aantal manieren testen. Onderstaande figuur maakt gebruik van 10 jaar SPIVA-geschiedenis. Wij sorteerden de beheerders in kwartielen op basis van de eerste vijf jaar en onderzochten vervolgens de rangschikking in kwartielen voor de tweede vijf jaar.

Als de prestaties volledig willekeurig waren, zou je mogen verwachten dat 25% van de top-kwartiel fondsbeheerders van de eerste vijf jaar ook in het top kwartiel zouden zitten voor de tweede vijf jaar. Dat is min of meer wat we waarnemnen voor large-cap managers, maar hun mid- en small-cap tegenhangers bleven ver achter. Beheerders van middelgrote en kleine kapitalisaties in het topkwartiel liepen immers meer kans om naar het onderste kwartiel te bewegen dan dat ze aan de top bleven. Het bewijs, over vele jaren, is duidelijk:

  • De meeste actieve managers presteren meestal ondermaats;

  • Als er een outperformance optreedt, houdt die meestal niet aan.

Deze feiten schreeuwen om een verklaring! Fondsbeheerders zijn zeer slimme mensen. ze zijn goed opgeleid, ze werken hard, en ze zijn zeer gemotiveerd (financieel en anderszins). Desondanks falen ze vaker dan dat ze slagen!

De Verklaring: Waarom passief beleggen “werkt”

Het is geen toeval dat het merendeel van de beleggingsexperts falen. Underperformance ontstaat vanwege een aantal gemakkelijk te identificeren redenen, waarvan we er drie zullen behandelen: professionalisering, kosten en scheefheid.

De professionalisering van vermogensbeheer

Beleggingsbeheer is een ‘zero-sum game’.  De centrale vraag is hoe je outperformance kunt realiseren? Er is namelijk geen natuurlijke bron van outperformance, ook wel “alfa” genoemd. De enige manier om beter te presteren dan gemiddeld is dat er beleggers zijn die minder dan gemiddeld presteren.

Onder beleggers verstaan wij elke eigenaar van effecten. Deze eigenaren kunnen beleggers zijn die slechts in een paar individuele aandelen beleggen of beleggers in zeer breedgespreide beleggingsportefeuilles.

Stel dat je bijvoorbeeld een conservatieve particuliere belegger bent die een paar hoogwaardige, dividend uitkerende elektriciteitsbedrijven (nutsbedrijven) bezit omdat je waarde hecht aan hun relatief zekere inkomstenstroom. Zo’n belegger is een potentiële bron van alfa voor elke professionele beheerder die onderwogen is in nutsbedrijven. Met andere woorden; de outperformance van de professionals, kan worden gerealiseerd door de underperformance van amateurs.

Als professionals echter de dominante kracht op een markt worden en amateurbeleggers relatief minder belangrijk worden, verandert het spel. Professionele beleggers moeten nu tegen elkaar concurreren. In de VS waren professionals halverwege de jaren zeventig gaan domineren, zoals Ellis’ beoordeling uit 1975 duidelijk maakt: “Begaafde, vastberaden, ambitieuze professionals zijn in de afgelopen 30 jaar in zulke grote aantallen beleggingsbeheerders geworden dat het misschien niet langer haalbaar is voor een van hen om voldoende vaak en in voldoende mate te profiteren van de fouten van alle anderen om de marktgemiddelden te verslaan.” Daarom begon het indexeren in de jaren 70 – niet 20 jaar eerder of 20 jaar later. Het is belangrijk in deze discussie onderscheid te maken tussen absolute en relatieve vaardigheid. Absolute vaardigheid bij actief beleggen vereist dat fondsbeheerders toegang hebben tot informatie en zich op basis van een of andere combinatie van fundamentele, technische en kwantitatieve maatstaven een oordeel vormen over het verschil tussen de huidige prijs van een aandeel en de werkelijke waarde ervan. Het bekritiseren van de prestaties van actieve managers betekent geenszins dat het absolute niveau van hun vaardigheid in twijfel wordt getrokken. Maar fondsbeheerders werken niet in een vacuüm. Absolute vaardigheid kan noodzakelijk zijn voor succes als actief beheerder, maar is niet voldoende. Het is de relatieve vaardigheid die bepalend is voor outperformance en underperformance.

Het is niet voldoende om goed te zijn in het waarderen van bedrijven; een succesvolle actieve fondsbeheerder moet beter zijn dan zijn concurrenten. Als beleggingsbeheer in dit opzicht niet uniek is, is het in ieder geval hoogst ongebruikelijk. De gemiddelde arts hoeft niet beter dan gemiddeld te zijn om de meeste patiënten tot volle tevredenheid te helpen. Ook een gemiddelde advocaat zal voor de meeste cliënten de juridische vragen naar volle tevredenheid beantwoorden. 

Bij beleggen werkt het echter totaal anders: een gemiddelde fondsbeheerder heeft geen enkele toegevoegde waarde. Dat komt omdat alle kennis en informatie van al die professionele beleggers verwerkt is in de koersen. En die informatie is voor een ieder gratis beschikbaar is. Als een professionele belegger voor zijn cliënt extra rendement wil behalen, is goed zijn dus onvoldoende; hij moet uitzonderlijk zijn!”

De moeilijkheid wordt nog groter als we bedenken wat er gebeurt als beleggers overstappen van actief beheer naar passief beheer. Vermoedelijk gaat dit ten koste van de minst bekwame actieve fondsmanagers. Dit betekent dat de kwaliteit van de overgebleven actieve managers toeneemt naarmate meer beleggers overstappen naar passieve alternatieven. Voor actieve fondsbeheerders wordt het dus steeds moeilijker om boven het gemiddelde te blijven omdat de indexfondsen de zwakste concurrenten elimineren.

Kosten

Lage kosten zijn de eenvoudigste verklaring voor het succes van passief beheer. Stel je een markt voor waarin alle beleggingen actief worden beheerd en waarin een passief alternatief wordt ingebracht. Dit passieve alternatief koopt een pro-rata deel van elk bedrijf in de markt. Aangezien de passieve portefeuille een evenredig deel van de kapitalisatie van elk aandeel bezit, zal zijn portefeuille identiek zijn aan de totale portefeuille van de actieve beheerders. Vóór kosten zullen de passieve en de actieve portefeuille dus hetzelfde rendement hebben. De kosten van actieve beheerders – onderzoek, handel, beheerskosten, enz. – zijn echter inherent hoger dan die van passieve beheerders. Bijgevolg, “juist gemeten, moet de gemiddelde actief beheerde dollar onder de gemiddelde passief beheerde dollar presteren, na aftrek van de kosten. Empirische analyses die dit principe lijken te weerleggen, zijn schuldig aan onjuiste meting.

Om het belang van de kosten te illustreren, bedenk dat de gemiddelde kostenratio voor een passief beheerd beleggingsfonds 62 basispunten minder is dan de kosten voor een actief beheerd beleggingsfonds. Dit verschil van 62 basispunten biedt beleggers een automatisch voordeel om te kiezen voor een passieve fondsbeheerder versus een actieve. De groeiende populariteit van indexfondsen, samen met consolidatie en schaalvoordelen in de sector, kan de kosten van passieve instrumenten nog verder omlaag brengen. 

Scheefheid

Bij een normale verdeling liggen de waarnemingen symmetrisch rond hun gemiddelde waarde. De dwarsdoorsnedeverdeling van aandelenrendementen is echter niet normaal, maar positief scheef – d.w.z., de gemiddelde waarde is meestal groter dan de mediaan. De oorzaak van de natuurlijke neiging tot scheve aandelenrendementen is dat een aandeel slechts met 100% kan dalen, terwijl het veel meer dan dat kan stijgen. Grote positieve waarden kunnen het gemiddelde niveau van de verdeling boven het midden trekken. Wij zien dit in onderstaande figuur , waar de verdeling van de cumulatieve rendementen voor de aandelen van de S&P 500 van de afgelopen 20 jaar is weergegeven. De mediaan van het rendement was 88%, aanzienlijk minder dan het rekenkundig gemiddelde van 358%. Belangrijk is, dat de positieve scheefheid in aandelenrendementen, zoals geïllustreerd, niet alleen een gevolg is van een klein aantal zeer scheve jaren: in de 31 jaren tussen 1991 en 2021 deed het gemiddelde S&P 500-aandeel het 27 keer beter dan de mediaan. 

Als aandelenrendementen normaal verdeeld zouden zijn, zou een willekeurig gekozen aandeel een gelijke kans hebben om bovengemiddelde prestaties te leveren. Bij een scheve verdeling wordt selectie veel moeilijker. Van de 975 aandelen die op enig moment tussen 2002 en 2021 deel uitmaakten van de S&P 500, versloegen slechts 253 ervan het gemiddelde. De kans dat een willekeurig gekozen aandeel boven het gemiddelde zou presteren was dus 26%, niet 50%. Wanneer minder aandelen beter presteren, is actief beheer uiteraard moeilijker. Actieve fondsbeheerders vergroten de natuurlijke uitdagingen van scheve rendementen door hun neiging om relatief geconcentreerde portefeuilles te beheren.

Onderstaande figuur  is een eenvoudig voorbeeld van duidelijk scheve rendementen. Stel je een markt voor met vijf aandelen, waarvan er één veel beter presteert dan de andere. Wij veronderstellen dat aan het begin van het jaar de kapitalisaties van de aandelen identiek zijn, zodat het rendement van de markt 9% bedraagt. Het rendement van de markt is 9%, dankzij de uitstekende prestatie van aandeel E.

Uit deze vijf aandelen kunnen portefeuilles van verschillende omvang worden samengesteld, zoals blijkt uit onderstaande figuur. Aangezien er vijf aandelen zijn, zijn er vijf mogelijke portefeuilles mogelijk met slechts één aandeel. Vier daarvan doen het minder goed dan de markt als geheel. Evenzo zijn er ook vijf mogelijke portefeuilles mogelijk van vier aandelenportefeuilles, waarvan er vier het beter doen dan de markt als geheel. Aangezien de markt met 9% stijgt, is het gemiddelde rendement van de portefeuilles altijd 9%, ongeacht de wijze waarop je het verdeeld. Wat verandert is de verdeling van het rendement over de portefeuilles. Meer aandelen aanhouden verhoogt de kans op outperformance

De conclusie is eenvoudig: het is waarschijnlijker dat de keuzes van een fondsbeheerder leidt tot een underperformance dan een outperformance, simpelweg omdat er meer underperformers dan outperformers zijn waaruit gekozen kan worden. Omdat aandelenrendementen zich kenmerken door een scheve verhouding, is het minder waarschijnlijk dat meer geconcentreerde portefeuilles een van het relatief kleine aantal beter presterende aandelen zal hebben.

Marktefficiëntie

Tot nu toe hebben wij het begrip “marktefficiëntie” nog genoemd. Nobelprijswinnaar Eugene Fama definieerde deze term als “een markt waarin de prijzen altijd de beschikbare informatie ‘volledig’ weerspiegelen”. Als de markten de beschikbare informatie volledig weerspiegelen, zullen de marktprijzen uiteraard de werkelijke waarde weerspiegelen, waardoor aandelenselectie zinloos wordt. De uitdaging voor voorstanders van de efficiënte markthypothese is dat het gemakkelijk is om achteraf bewijs te vinden van momenten waarop waarde en prijs niet overeenkwamen, bijvoorbeeld tijdens de technologiezeepbel eind jaren negentig. Maar terwijl de veronderstelling van efficiëntie voldoende kan zijn om te pleiten voor indexfondsen, is de veronderstelling niet noodzakelijk. Zelfs als we erkennen dat prijzen niet altijd de reële waarde weerspiegelen, zullen de factoren die we hebben geïdentificeerd – professionalisering, kosten en scheefheid – actieve fondsbeheerders meedogenloos blijven uitdagen. De uitdaging is niet aflatend omdat de factoren die verantwoordelijk zijn voor de underperformance robuust en duurzaam zijn. Beleggingsbeheer zal geprofessionaliseerd blijven, actieve kosten zullen altijd hoger zijn dan indexkosten, en in de meeste jaren presteren de meeste aandelen minder goed dan het gemiddelde rendement in de meeste markten.

We zien dit ook in de Nederlandse markten. Vermogensbeheerders en grootbanken die een actief beheer als filosofie hanteren, presteren soms dramatisch. Helaas zijn ze door beleggers (nog) niet ontmaskerd, omdat het voor beleggers erg lastig is om de prestaties te beoordelen. Als voorbeeld zien wij vermogensbeheerders die hun eigen beleggingsfondsen beheren. Los van de vraag in hoeverre deze partijen onafhankelijk genoemd kunnen worden, zien wij dat sommige vermogensbeheerders een underperformance voor sommige van hun fondsen laat zien van meer dan 10% in 2022!

Waar staan we nu?

Ondanks dat het lastig is om in te schatten in hoeverre beleggers momenteel passief beleggen schatten wij dat passieve beleggers op dit moment in de V.S. ongeveer 37,8% in handen hebben. Dit op basis van de handelsgegevens rond indexwijzigingen. Het verplicht volgen van een index is overigens één van de grootste nadelen van indexbeleggen, dat een andere vorm is van passief beleggen.

Grote besparingen voor beleggers

De opkomst van passief beleggen heeft tot grote besparingen gezorgd bij beleggers. Onderstaande figuur laat een schatting zien die van de cumulatieve besparingen die beleggers hebben gerealiseerd door passief te gaan beleggen. Aan het eind van 2021 heeft ongeveer $7,4 biljoen aan vermogen de S&P 500, S&P 400® en S&P 600® gevolgd. We hebben eerder gewezen op het huidige verschil in vergoedingen van 62 basispunten tussen actieve en passieve beheerders van Amerikaanse beleggingsfondsen, en historisch gezien is het verschil veel groter geweest.

Vermenigvuldiging van het huidige verschil in vergoedingen met $7,1 biljoen vertelt ons dat passief beheer alleen al voor de S&P 500 beleggers jaarlijks 43,8 miljard dollar heeft bespaard. Cumulatief en voor alle grote, middelgrote en kleine kapitalisaties samen bedragen de besparingen 403 miljard dollar in de afgelopen 26 jaar.

Conclusie

Vijftig jaar geleden vormden indexfondsen een te verwaarlozen deel van de aandelenmarkt. Edward Johnson van Fidelity sprak voor de meeste actieve fondsbeheerders uit die tijd toen hij (met kritiek op het ontluikende Vanguard) zei: “Ik kan niet geloven dat de grote massa van beleggers tevreden zal zijn met slechts een gemiddeld rendement.” Ironisch genoeg zijn bovengemiddelde rendementen natuurlijk precies wat passieve beleggers hebben ontvangen – en wat de meeste actieve beleggers hebben gemist. Als actieve fondsbeheerders bovengemiddelde prestaties hadden geleverd, zou het indexfonds niet zijn uitgevonden en zou de passieve beleggingsindustrie vandaag niet bestaan. Het bewijs dat ten gunste uitpakt voor passief beleggen is bijna een eeuw oud.

In dit artikel hebben we een aantal redenen aangedragen- professionalisering, kosten en scheefheid – die dit verklaren. Aangezien het onwaarschijnlijk lijkt dat deze argumenten niet meer zouden gelden of zelfs maar afnemen, is het waarschijnlijk dat de groei van passief beleggen zal aanhouden. De verschuiving naar indexfondsen, met andere woorden, is en blijft gedreven door de aanhoudende underperformance van actieve fondsbeheerders.

Met deze informatie kan een belegger zijn voordeel doen. De volgende vraag is welke methodiek de best mogelijke manier van passief beleggen is: indexbeleggen of evidence-based beleggen? Die vraag is ook eenvoudig te beantwoorden: evidence-based beleggen is superieur aan indexbeleggen.

Bronvermelding

  • https://www.spglobal.com/spdji/en/research/article/shooting-the-messenger/
  • Ellis, Charles D., “In Defense of Active Investing,” Financial Analysts Journal, July/August 2015.
  • Cowles 3rd, Alfred, “Can Stock Market Forecasters Forecast?” Econometrica, July 1933.
  • Ellis, Charles D., “The Loser’s Game,” Financial Analysts Journal, July/August 1975.
  • Malkiel, Burton G., A Random Walk Down Wall Street, first edition, 1973, p. 226.
  • Samuelson, Paul A., “Challenge to judgment,” Journal of Portfolio Management, Fall 1974.
  • Bogle, John C., “The Professor, the Student, and the Index Fund,” Sept. 6, 2011.
  • Edwards, Tim et al., “SPIVA U.S. Mid-Year 2022 Scorecard,” S&P Dow Jones Indices, September 2022.
  • Edwards, Tim, Craig J. Lazzara, and Luca Ramotti, “The Volatility of Active Management,” S&P Dow Jones Indices, September 2016.
  • Edwards, Tim et al., “SPIVA Institutional Scorecard Year-End 2021,” S&P Dow Jones Indices, September 2022.
  • Liu, Berlinda, “U.S. Persistence Scorecard Year-end 2021,” S&P Dow Jones Indices, April 2022.
  • Lazzara, Craig, “Getting What You Pay For,” S&P Dow Jones Indices, Oct. 27, 2017.
  • Mauboussin, Michael J. and Dan Callahan, “Alpha and the Paradox of Skill,” Credit Suisse, July 15, 2013, p. 7.
  • Pastor, Lubos, Robert F. Stambaugh, and Lucian A. Taylor, “Scale and Skill in Active Management,” February 2014.
  • Swedroe, Larry, “Has The Rise of Indexing Made Active Outperformance Even Harder,” The Evidence-Based Investor, October 2022.
  • Arbit, Hal, “The Nature of the Game,” Journal of Portfolio Management,” Fall 1981, pp. 5-9.
  • Huang, Da, “Passive Investing, Mutual Fund Skill, and Market Efficiency,” August 2022.
  • Sharpe, William F., “The Arithmetic of Active Management,” Financial Analysts Journal,” January/February 1991, p. 7-9.
  • Investment Company Institute, 2022 Investment Company Fact Book, p. 107.
  • Bessembinder, Hendrik, “Do Stocks Outperform Treasury Bills?,” November 2017.
  • Edwards, Tim and Craig J. Lazzara, “Fooled by Conviction,” S&P Dow Jones Indices, July 2016.
  • Nick Polson, and Jan Hendrik Witte, “Why Indexing Works,” October 2015.
  • Livnat, Joshua, Gavin Smith, and Martin B. Tarlie, “Modified IR As a Predictor of Fund Performance,” October 2015
  • Chan, Fei Mei and Craig J. Lazzara, “Degrees of Difficulty: Indications of Active Success,” S&P Dow Jones Indices, January 2022, pp. 8-9.
  • Fama, Eugene F., “Efficient Capital Markets: A Review of Theory and Empirical Work,” Journal of Finance, May 1970, pp. 383-417.
  • Ganti, Anu, “Don’t Shoot the Messenger,” S&P Dow Jones Indices, Sept. 27, 2017.
  • S&P Dow Jones Indices Annual Survey of Assets as of Dec. 31, 2021.
  • Ganti, Anu, “The Importance of Being Indexed,” S&P Dow Jones Indices, October 2022.
  • Chinco, Alex and Marco Sammon, “The Passive-Ownership Share Is Double What You Think It Is,” September 2022.
  • Wigglesworth, Robin, “How passive are markets, actually?,” Financial Times, Sept. 4, 2022.
  • Ganti, Anu, “The Importance of Being Indexed,”
  • Swedroe, Larry, “Passive Investing Won’t Break Market,” Sept. 6, 2016.

Jan de Vries

Jan is founding partner van EBI Capital. Binnen EBI Capital is Jan verantwoordelijk voor de wetenschappelijk onderbouwde beleggingsfilosofie.

jan@ebicapital.nl
06 – 46 44 51 48

Heb je vragen of wil je reageren op dit artikel? Schroom niet om contact met ons op te nemen!