We zitten in een recessie. Is het niet verstandiger om nu tijdelijk even mijn aandelen te verkopen?

nov 18, 2020

Het gaat niet goed in Nederland en in de rest van de wereld. Afgelopen week waren er in Nederland maar liefst 13.471 nieuwe meldingen van COVID-19. Een stijging van maar liefst 63% ten opzichte van voorgaande week. Op de financiële markten merken we de toegenomen onrust ook. Dat kan je bijvoorbeeld zien aan de volatiliteitsindex. Die is duidelijk aan het oplopen. De economie heeft het zwaar en laat een sterke krimp zien. Het is dan ook logisch dat veel beleggers, zeker met de scherpe koersdalingen van dit voorjaar nog in gedachten, zich afvragen of beleggen in deze onzekere tijden wel zo verstandig is. In dit artikel geven wij antwoord op deze vraag.

 

In het kort:

 

  • gedurende een recessie dalen aandelenkoersen vooral aan het begin van de recessie;

  • het dieptepunt wordt meestal gedurende de recessie bereikt;

  • het jaar volgend op de recessie stijgen aandelenkoersen meestal sterk in waarde

Feit: Beleggen loont!

De economische geschiedenis laat talloze recessies zien. Welke conclusies kan een belegger trekken als we de recessies van de afgelopen 100 jaar bekijken? We zullen zien dat financiële markten beleggers maar al te vaak in tijden van recessies beloond hebben met rendement. Inzicht in het verleden geeft beleggers een wijze les.

Hieronder ziet u de groei van $ 100 in 1926 tot heden. Er is sprake van een logaritmische schaal. In bijna 100 jaar tijd hebben financiële markten vermogen vertienduizendvoudigd! Dat is enorm en komt overeen met een gemiddeld jaarrendement van ongeveer 11%. Dit een duidelijk voorbeeld van de kracht van het rente-op-rente effect.

Feit: Recessies komen geregeld voor!

In bovenstaande grafiek zijn de groene balken recessies. Sommige recessies zijn kort, andere duren weer langer. Recessie betekent letterlijk ’teruggang’ of ’terugval’. In de economie betekent dit dat de economische groei daalt en lager is dan gemiddeld. In de praktijk wordt meestal van een recessie gesproken als de groei van het bruto nationaal product gedurende twee of meer opeenvolgende kwartalen negatief is.

1926-1927

Enkele jaren voorafgaand aan de Grote Depressie vond er een milde recessie plaats. De recessie duurde 13 maanden. Aandelenkoersen reageerden nauwelijks op de recessie en lieten in de periode een stijging zien. Het jaar volgend op de recessie stegen aandelen verder in koers.

De Grote Depressie (de jaren ’30).

De crisis van de jaren 1930 was geworteld in de Eerste Wereldoorlog en de jaren 1920, de roaring twenties. In Europa was tijdens de wereldoorlog door de mobilisatie een tekort aan agrariërs ontstaan. Hierdoor liep de graanproductie enorm terug doordat de landbouwers van huis waren en in de loopgraven zaten. In de jaren 1914-1917, toen de Verenigde Staten nog neutraal waren, groeide de Amerikaanse graanproductie sterk door de gegroeide vraag uit Europa. Hierdoor gingen Amerikaanse boeren investeren in nieuwe machines en pasten schaalvergroting toe, met geleend geld van de banken.

Na afloop van de Eerste Wereldoorlog kwam in Europa de landbouw weer op gang, waardoor de Amerikaanse boeren met overschotten kwamen te zitten. De banken kwamen hierdoor op termijn ook in de problemen. Naast boeren leenden ook particulieren en bedrijven tijdens de roaring twenties veel geld. Lenen werd van alle kanten aangemoedigd in een klimaat van groot vertrouwen en optimisme in de toekomst. Verder hadden de Amerikanen vanaf 1924 in het kader van het Dawesplan en Youngplan veel geld geleend aan Duitsland, om de economie daar draaiende te houden. De terugbetaling van deze leningen verliep moeizaam, wat de geldproblemen voor de banken in de Verenigde Staten nog vergrootte.

Door de Beurskrach van New York gingen honderden Amerikaanse banken failliet en nam de werkloosheid explosief toe. Van 1929 en 1933 liep de Amerikaanse werkloosheid op van 4 tot 13 miljoen mensen. In 1933 lag het percentage werklozen in de Verenigde Staten op 25,2 procent, was de industriële productie met de helft teruggelopen ten opzichte van de situatie vóór de beurskrach en waren de hoeveelheid geld en het prijsniveau vergeleken met 1929 gezakt met bijna 30 procent.

De financiële markten werden hard getroffen. Zo daalden de aandelenkoersen van het eerdere hoogtepunt met maar liefst 83,6%. Het jaar na de recessie stegen aandelen met meer dan 100%. Het zou uiteindelijk nog vele jaren duren voordat aandelenkoersen volledig waren hersteld.

1937 – 1938

Enkele jaren na de grote depressie werd de V.S. opnieuw getroffen door een scherpe doch kortstondige recessie. De industriële productie daalde met 32,5% en aandelen lieten een scherpe daling van bijna 49,2% zien. Een jaar na de recessie waren aandelenkoersen overigens al sterk hersteld.

De oorlogsjaren WO II (1940-1945).

Aan het einde van WO II daalde de industriële productie met 26%. De recessie duurde met acht maanden relatief kort. Aandelenkoersen trokken zich hier nauwelijks iets van deze recessie aan en lieten een fraaie stijging zien. Het jaar volgend op de recessie stegen aandelenkoersen verder.

1948-1949

Vijf maanden voor de recessie officieel begon waren aandelen al begonnen met een geringe daling. Toen de recessie begon daalden koersen nog iets verder om in de periode van de recessie al weer te herstellen. In het jaar na de recessie herstelden aandelenkoersen verder.

1953-1954

Deze recessie duurde slechts tien maanden en liet een redelijke daling zien in de industriële productie. Aandelenkoersen lieten in deze milde recessie een stijging zien die ook het jaar na de recessie voortduurde.

1957-1958

Deze recessie liet een economisch krimp zien van 3,0%. De duur was met slechts acht maanden kort te noemen. De duur voor aandelenbeleggers was slechts 5 maanden met een maximaal verlies van 14,9%. Het jaar volgend op de recessie stegen aandelen sterk in koers.

1960-1961

In deze milde recessie daalde de industriële productie met 6,1%. Aandelen reageerden nauwelijks op de korte economische vertraging en sloten de recessie af met een stijging. Het jaar volgend op de recessie stegen aandelen sterk in koers.

1969-1970

De recessie van 1969 en 1970 liet een sterk oplopende inflatie zien. Aandelen reageerden heftig en de correctie duurde dan ook langer dan de recessie. Aandelen daalden met 33,6%. Na afloop van de recessie lieten aandelen een sterk herstel zien.

De Oliecrisis (1973)

De oliecrisis van 1973, ten onrechte ook wel de eerste oliecrisis genoemd, betrof een wereldwijd opzettelijk gecreëerd tekort aan aardolie. De crisis werd veroorzaakt door een aantal politieke acties van de Arabische olieproducerende landen, gericht tegen het Westen.

De Arabische landen verhoogden de olieprijs met 70% en verminderden de olieproductie elke maand met 5%, zodat de prijs per vat explosief steeg. Tegen een aantal landen die Israël direct hadden gesteund bij de Jom Kipoeroorlog werd bovendien een volledige olieboycot ingevoerd. De Verenigde Staten, Nederland en een aantal andere West-Europese landen waren de voornaamste doelwitten van deze boycot. Verder werden ook landen als Japan en Canada getroffen. De oliecrisis met haar stijgende olieprijzen leidde tot een aanbodschok, die wereldwijd grote invloed op de economie had, omdat zoveel economische sectoren van olie afhankelijk waren. De crisis leidde tot stagflatie – een combinatie van stagnatie en inflatie. De boycot werd beëindigd in 1974 na onderhandelingen tijdens de Washington Energy Conference.

De recessie die volgde duurde 16 maanden. Aandelen daalden met maar liefst 46,4% en het duurde 21 maanden voordat de bodem werd bereikt. Na de recessie stegen aandelen sterk in koers.

De tweede Oliecrisis (1979-1980)

Na de oliecrisis van 1973 stegen de olieprijzen in 1979/1980 wederom sterk. De oorzaak van deze tweede oliecrisis lag in de onrust in het Midden-Oosten waar de sjah van Perzië, Mohammed Reza Pahlavi, tijdens de Iraanse Revolutie moest vluchten om plaats te maken voor de Iraanse islamitische leider ayatollah Khomeini. Het nieuwe regime zette de olie-export weliswaar weer in gang, maar bood een lager volume op de markt aan waardoor de prijzen stegen.

De recessie die volgde duurde 6 maanden. Aandelen reageerden nauwelijks met een geringe daling van 12%. Het jaar na de recessie lieten aandelenkoersen een zeer sterke stijging zien.

1981 – 1982

De recessie in 1981 en 1982 duurde met 16 maanden lang en ging gepaard met een sterk oplopende werkloosheid. De reactie op de financiële markten duurde met 14 maanden ook lang. Aandelenkoersen daalden met 15,9%. Het jaar na de recessie stegen aandelen sterk in koers.

De Golfoorlog (1990-1991)

De Golfoorlog van 1990-1991 was een conflict van augustus 1990 tot en met februari 1991, waarbij Irak aanvankelijk zijn buurland Koeweit binnentrok en bezette. Later werden de Iraakse troepen door een internationale coalitie, geleid door de Verenigde Staten én met een mandaat van de Verenigde Naties, door middel van een korte oorlog weer uit Koeweit verdreven.

De oorlog werd gekenmerkt door het eerste gebruik van livebeelden van de frontlinie, uitgezonden door vooral CNN. De oorlog kreeg de bijnaam Video Game War wegens de dagelijkse uitzending van beelden vanuit Amerikaanse bommenwerpers tijdens Operation Desert Storm.

De recessie ten gevolge hiervan duurde 8 maanden. De terugval op de financiële markten duurde 5 maanden en liet een daling zien van 17%. Het jaar na de recessie stegen aandelen sterk.

De Internetzeepbel (2001)

De internetzeepbel, internetbubble of internethype (in het Engels dot-com bubble) was een hausse die duurde van 1997 tot voorjaar 2000. Tijdens deze hausse stegen de waarden van aandelen van internetbedrijven (en daarvan afhankelijke bedrijven) snel, als gevolg van de (verwachte) groei van die bedrijven. In het voorjaar van 2000 stortten de koersen ten slotte in en ‘knapte’ de zeepbel.

Kenmerkend voor de periode was de snelle oprichting (en soms even snelle onverwachte ondergang) van vele internetbedrijfjes, de zogenaamde dot-com (.com) bedrijfjes. Een combinatie van snel stijgende koersen van aandelen, grootschalige beursspeculatie door individuen en makkelijk verkrijgbaar investeringskapitaal creëerde een euforische stemming waarin mensen aloude economische wetmatige zekerheden als “voorbij” gingen beschouwen (de “Oude Economie”): traditionele ondernemingsstructuren waarin omzet, verlies, winst en kapitaal in onderlinge samenhang werden bezien werden opzij geschoven voor marktaandeel waarbij niet werd gekeken naar de netto inkomsten.

Toen de zeepbel (bubble) in 2000 knapte, veroorzaakte deze een wereldwijde lichte recessie die onverwacht langdurig was in de meeste westerse landen.

In Nederland viel deze recessie gelijk met de aanpassing van de economie aan de nieuwe Europese monetaire unie door de invoering van de euro, waarin het aandeel van de gulden te laag was, waardoor er plots een einde kwam aan een tijd van overbestedingen en oververhitting van de economie. Daarenboven werd er begin 2001 een nieuw belastingsysteem ingevoerd, dat eerst een instroom van consumptief kapitaal veroorzaakte maar daarna de recessie verscherpte doordat tegelijkertijd de manier van begroten van minister van Financiën Gerrit Zalm een cyclisch begrotingssysteem schiep.

De economische reactie viel mee. De Amerikaanse recessie duurde slechts 8 maanden. Aandelen daalden echter met 33,2% fors. Opvallend was dat in het jaar volgend op de recessie aandelen niet in waarde stegen. Dit goldt overigens niet voor aandelen van kleine ondernemingen en aandelen uit de opkomende markten. 

De Kredietcrisis (2008)

De Kredietcrisis of Bankencrisis is de aanduiding voor de crisis op de financiële markten die in de zomer van 2007 ontstond, in het najaar van 2008 een hoogtepunt bereikte en pas in de loop van 2011 afliep. De crisis werd in belangrijke mate geïnitieerd door een stagnerende huizenmarkt in de Verenigde Staten en doordat de als obligaties verpakte gebundelde hypotheken in het laagste segment (subprime) in een hoog tempo minder waard werden. Hierdoor kwamen financiële instellingen in problemen en werden er uiteindelijk honderden miljarden afgeschreven op gekochte obligaties. Doordat onduidelijk was welke instellingen hierdoor in de problemen zouden komen, droogde de interbancaire geldmarkt op, banken leenden elkaar geen geld meer. Verschillende banken zijn genationaliseerd, failliet gegaan of overgenomen. Negatieve ontwikkelingen op verschillende deelmarkten hebben elkaar versterkt.

De ontwikkelingen bedreigden al snel het ongestoord functioneren van het internationale financiële systeem, en ingrijpen van nagenoeg alle centrale banken bleek noodzakelijk. Vanaf oktober 2008 namen diverse overheden op grote schaal rechtstreeks deel in het risicodragend kapitaal van banken.

Door de onderlinge beïnvloeding van deelmarkten is niet exact aan te geven welke gebeurtenissen elkaar op welke wijze beïnvloedden. In het algemeen kan gesteld worden dat problemen rond Amerikaanse hypotheken de onmiddellijke aanleiding vormden tot de crisis, die oversloeg op de markt voor daaraan gerelateerde complexe financiële producten. Een en ander werd versterkt doordat de bij de waardebepaling van dergelijke complexe financiële producten gebruikte aannames in wiskundige formules op drijfzand waren gebaseerd. De achterliggende oorzaken van de crisis zijn zo complex, dat het nagenoeg onmogelijk is om een helder volledig beeld van de situatie te krijgen. Analyses van de problemen en de fundamentele oplossingen zijn vaak gericht op slechts een beperkt onderdeel van de crisis.

De aanduiding “kredietcrisis” dekt niet de gehele lading van de crisis. Er was niet uitsluitend sprake van een kredietcrisis in de zin van een beperkte beschikbaarheid van liquiditeiten en (langer lopend) kapitaal, doch op een aantal momenten ook van een algehele onderlinge vertrouwenscrisis in de financiële sector.

Vanaf begin 2010 veranderde de crisis van voorwerp: men maakte zich steeds meer zorgen over de financiële positie van een aantal overheden. Dit leidde in april 2010 tot een crisis rond Griekse overheidsfinanciën. Ook andere landen (met name Portugal, Spanje, Italië en Ierland) dreigden in een financiële crisis te komen. De EU-ministers van Financiën presenteerden op 10 mei 2010 een reddingsplan van in totaal € 500 miljard, terwijl het IMF tot € 250 miljard toezegde.

De recessie ten gevolge van de financiële crisis duurde maar liefst 18 maanden. Aandelenkoersen reageerden heftig met een daling van maar liefst 50,4%. Het jaar volgende op de recessie lieten aandelenkoersen een zeer sterk herstel zien.

Conclusie

Recessies komen geregeld voor. In dergelijke periodes zien we vooral aan het begin van de recessie dat aandelenkoersen dalen. In het algemeen herstellen aandelenkoersen nog tijdens de recessie om in het jaar volgende op de recessie verder te herstellen.

Op dit moment bevindt de economie zich wederom in een recessie. Beleggers kijken vooral naar de toekomst en er zijn voldoende positieve ontwikkelingen te benoemen, zoals het komende vaccin tegen het corona-virus. Zoals wij hebben laten zien is het onmogelijk om vooraf te voorspellen wanneer financiële markten het dieptepunt hebben bereikt. Het herstel kan echter fors zijn en voor een succesvolle beleggingservaring is het cruciaal om dit herstel niet te missen. De enige manier is dan ook om vol belegd te blijven.

bronnen:

https://www.rivm.nl/coronavirus-covid-19/actueel

Wikipedia